Nederlandse immigranten in de Verenigde Staten zagen het als een goddelijke opdracht het land in cultuur te brengen. Hoe kijken we daar nu naar?
Ze kapten de oerbossen van Michigan en ploegden de prairies om van Iowa. Te midden van miljoenen immigranten staken in de negentiende eeuw groepen strenggelovige Nederlanders de oceaan over. Van de Amerikaanse oostkust trokken zij verder landinwaarts om – zoals zij dat noemden – ‘de wildernis tot bloei te brengen’. Dat zagen ze als een religieuze opdracht, en niet alleen als een nieuw boerenbestaan. We volgen deze immigranten op hun tocht vanuit hun dorpen van herkomst naar de Nieuwe Wereld. De auteurs laten zien hoe hun geloof en vooruitgangsdenken de omgang met woudreus en bizon sterk beïnvloedden. En hoe dat, verrassend genoeg, een nieuw licht werpt op de huidige discussie over landschap, natuur en de wolf.