Als Sytske van Koeveringe de diagnose borstkanker krijgt, grijpt ze terug op dagboekschrijven, iets dat ze in haar kinderjaren veel heeft gedaan. Pas na het lezen van een dagboek van Susan Sontag beseft ze dat dagboekschrijven iets is dat mag bestaan en serieus wordt genomen. Het opgaan in het schrijven geeft haar weer grip op de totale absurditeit van het bestaan.
Op een frisse, eigenwijze, diep associatieve en soms obsessieve manier schrijft Van Koeveringe over grote thema’s als angst, huilen, hoofdhaar en de geweldige kracht van proza, afgewisseld met absurde dialogen met haar vrienden, kennissen, haar ouders en artsen.