‘Nachtlus’, de dichtbundel van debutant Jeroen Messely, tevens benaming voor de onchristelijke uren tussen middernacht en de vroege ochtend waarin de Belgische televisie haar programma’s in een troosteloze loop zet. De gedichten die in dit tijdslot ontstonden streven naar het sublieme, in de betekenis die Edmund Burke eraan gaf: al wat groots, onnatuurlijk, penibel, verbijsterend en – hoe kan het ook anders in de nacht – obscuur is. Dan pas durft een man te treuren om een verdwenen geliefde en een voorbije kindertijd; dan pas maakt een veellezer de balans op van zijn aflopende affaire met de literatuur. In de handen van Jeroen Messely wordt taal een wapen tegen de eeuwige wederkeer, ieder vers is een gevecht tegen de herhaling: een lus kan o zo makkelijk een strop worden.