Na de Tweede Wereldoorlog stuitte de geallieerde Kunstbrigade op een duizelingwekkende vondst. Diep in de zoutmijnen van Altaussee werden duizenden kunstwerken van meesters als Rembrandt, Rubens en Michelangelo ontdekt: eigendommen van vervolgde Joden en Europese musea. Tevens dook er gestolen kunst op in vooraanstaande kunstinstituten en bij particulieren. In De plunderaars gaat Anders Rydell op zoek naar de wortels van de nazipassie voor kunst en cultuur. Die liggen in de jaren rond 1800, toen de esthetische idealen van de Romantiek vervlochten raakten met de rassentheorie, en het fundament vormden voor Hitlers nationaalsocialisme.
Rydell heeft niet alleen de geschiedenis van de roof zelf, maar ook de naoorlogse handel in ‘roofkunst’ en de gecompliceerde processen rond teruggave helder en toegankelijk beschreven. Het maakt De plunderaars tot een fascinerend en onderhoudend boek dat aantoont dat de erfenis van de nazikunstroof nog altijd actueel is.