In de roman ‘De ogen van de astronoom’ schrijft Adam Ehrlich Sachs over een voorspelling uit 1666 waaraan geen geloof wordt gehecht: op 30 juni van datzelfde jaar zal heel Europa klokslag twaalf uur ’s middags vier seconden lang in volstrekte duisternis worden gehuld. Het gerucht gaat dat deze astronoom niet alleen de langste telescoop gebruikt die ooit gebouwd is maar dat hij tevens blind is. Is hij krankzinnig? Of is er iets anders aan de hand?
Geobsedeerd door deze vragen besluit de dan nog jonge wetenschapper Gottfried Leibniz de astronoom te bezoeken en de waarheid te achterhalen. Als Leibniz bij het observatorium aankomt, duurt het nog maar drie uur voordat de zonsverduistering zal plaatsvinden – of zal uitblijven. Tijdens deze drie uur komt Leibniz aan de weet hoe de klaarblijkelijk blinde astronoom tot zijn voorspelling is gekomen. Maar ook: hoe hij het licht in zijn ogen is kwijtgeraakt.