De hoop voor de toekomst ligt in opstand, een spontane reactie op onrecht, en een kans om verandering te bereiken zonder collectieve en intellectuele vrijheden op te geven.
Albert Camus beschouwde De mens in opstand als zijn belangrijkste boek. Het is zijn 'poging om de tijd waarin ik leef te begrijpen' en een diepgaand essay over de ontsporing van het revolutionaire denken. Hij levert gedurfde kritiek op het communisme - hoe het mis was gegaan achter het IJzeren Gordijn en de daaruit voortvloeiende totalitaire regimes, en zet vraagtekens bij twee gebeurtenissen die door de linkervleugel als heilig werden beschouwd - de Franse Revolutie van 1789 en de Russische Revolutie van 1917 - die volgens hem hadden geleid tot terrorisme als politiek instrument.
Tegenover het onvermijdelijke geweld van de Revolutie plaatst Camus de redelijkheid van de persoonlijke revolte. 'De opstandige vernedert niemand'. Camus betoogt dat de hoop voor de toekomst ligt in opstand, die in tegenstelling tot revolutie een spontane reactie is op onrecht en een kans bied om verandering te bereiken zonder collectieve en intellectuele vrijheid op te geven.
De verschijning van het boek in 1951 leidde tot hevige debatten, en tot de definitieve breuk met Jean-Paul Sartre.