Hilary Mantel beschrijft in 'De geest geven' hoe ze opgroeide in het landelijke naoorlogse Engeland in een eenvoudig katholiek milieu, met een onbetrouwbare moeder en een afwezige vader. Als kind al is ze een scherp observator en ziet dingen die anderen niet zien; ze begrijpt al snel dat ze haar gedachten maar beter voor zich kan houden. Vanaf haar tienerjaren lijdt ze aan een pijnlijke ziekte, die niet als zodanig herkend werd, en ten slotte onderging ze een ineffectieve maar niet terug te draaien operatie. Zij zou nooit meer kinderen kunnen krijgen. In plaats daarvan ontdekte zij in haarzelf de ene roman na de andere. Dit memoir geeft ons een inzicht waar haar vertelkunst vandaan komt. Die bron, lezen we, ligt al in haar vroege jeugd.