In De Daf van mijn vader vertelt Thomas Vaessens een bijzonder verhaal over het naoorlogse Nederland aan de hand van de Daf. De introductie ervan, in 1958, was een duizelingwekkende prestatie. Vanuit het niets, in een land zonder noemenswaardige industriële traditie, was er opeens dat Nederlandse autootje met het ‘pientere pookje’. Een wonder van techniek en vindingrijkheid. Betaalbaar, bovendien. Een auto voor iedereen!
De Daf is de Nederlandse variant van de iconische 2CV. Maar waren we er trots op? Nou nee. Een ‘truttenschudder’, zo werd de auto spottend genoemd. Het merendeel van de nog rijdende exemplaren is in de jaren tachtig aan gort gereden in de achteruitrijraces van de TROS.
Thomas Vaessens werpt nieuwe perspectieven op de zo vaak geïdealiseerde ‘sixties’. Het is het verhaal van Nederlandse ondernemingszin, van de gewone man die zich opeens een auto kon veroorloven, van de mijnwerker die verdween uit Limburg en vervangen werd door fabrieksarbeiders uit Marokko. Het verhaal ook van de onderwijzerszoon uit Maastricht die in de Daf van zijn vader het provinciale milieu van zijn jeugd dacht te ontvluchten.