Op een bovenwoning in de Amsterdamse Pijp woont een man op leeftijd. Hij leeft er met zijn zieke vrouw en voert eendagskuikens aan de talloze zwerfkatten in de achtertuinen en dakgoten. Omwonenden en hulpverleners melden zich aan de voordeur, maar door hulp te weigeren probeert hij harmonie en autonomie te bewaren in zijn eenzame bestaan.
De man praat met zijn vrouw, maar als zij niet meer terugpraat gaat hij tobben over het verleden, en wordt hij meer en meer gekweld door schuldgevoelens. Het leidt tot een onvermijdelijke apotheose.