J.V. Neylen over het coronavirus in Antwerpen
Antwerpen
Een maand geleden zag ik mijn buurman, Ali, met een mondmasker opgetrokken tot onder de ogen. Het leek alsof zijn voeten de straat niet meer raakten. In kleine bochten liep hij langs blauwe en zwarte plastic handschoenen die als condooms op de stoep plakten.
Tegelijk opende zich een vliegtuigvrije lucht boven mijn stadstuin. De kerkklokken vulden hem drie keer per dag met hun kleine muziek. Het geluid van de autostrade was vervangen door het ruisen van de eerste bladeren.
Een vreemde rust viel over Antwerpen. Het deed me denken aan de zomervakanties van vroeger, toen na de laatste schooldag de tijd werd doorgeknipt en de maanden die volgden één eindeloos geheel werden. Ja, zo was het precies: verantwoordelijkheid viel weg, de dagen rekten uit en de toekomst werd onzichtbaar.
Er gebeurde iets eigenaardigs waar ik geen controle over had. Uit het niets begon ik te huilen om de hond die ik negen jaar geleden verloren was. Mijn man vertelde ik over de geur van pistolets in het huis van mijn grootmoeder. Plots dook zij op in alle geuren – in de seringen, het afwasmiddel en de koffie. Alsof door het gebrek aan toekomstperspectief het verleden zich aan me opdrong. Ik staarde dagelijks naar loodzware cijfers maar de stilte trok als een therapeutische tonic door mijn lijf.
Vandaag meldt het nieuws 241 doden en mensen applaudisseren erop los. Net als iedere avond slaan kinderen met houten lepels op de onderkant van pannen en trekt een kleine fanfare voorbij. En toch is er iets veranderd. Na het applaus blijven mijn buren met elkaar praten. Ik zie Ali met het mondmasker onder zijn kin terwijl hij een sigaret opsteekt. De aandacht verslapt, gewenning treedt op. De doden zijn hun gezicht verloren.
Er wordt reikhalzend naar de nieuwe fase uitgekeken: binnenkort gaan bedrijven weer van start en openen winkels hun deuren. Bezoek van familie blijft verboden, al kunnen we elkaar natuurlijk wel in een winkel ontmoeten. Als we daarbij een stel nieuwe sandalen kopen, is het best. Politici stellen voor om Moederdag een week uit te stellen: dan kunnen we met zijn allen cadeautjes kopen om voor de gesloten deur van onze moeder te leggen. De economie krijgt weer de bovenhand en het besef groeit dat ondanks het motiverende applaus we dit virus voor onbepaalde tijd het hoofd moeten bieden.
Terwijl de kerkklokken zwijgen en de autostrade weer hoorbaar is als het ruisen van de zee, gaat mijn hond in het verleden liggen en verdwijnt mijn oma uit de geur van de seringen.