Gerrit Jan Zwier over het coronavirus
Gerrit Jan Zwier publiceert reisverhalen, columns in o.a. de Volkskrant en NRC Handelsblad. Onlangs verscheen van hem ‘Te hooi en te gras’ over het Engelse platteland en het Engelse kinderboek. Lees de column van Zwier over schrijven in tijden van corona.
Reis door mijn kamer
Voor een reisauteur zijn het barre tijden. De grenzen zijn dicht, wie zich eens een trekvogel waande is nu gereduceerd tot huismus. Vanaf mijn bureaustoel kijk ik liever niet naar de spreuk die al tientallen jaren lang boven mijn kast met reisboeken hangt: ‘De omweg over de wereld is de kortste weg naar het eigen innerlijk.’
Maar het is moeilijk het schilderij schuin tegenover mij te negeren, waarop de Amstelkerk is afgebeeld, het laatste schip waarop J. Slauerhoff heeft gevaren. Eenmaal terug aan de wal, weer kurend in Merano en stervend in Hilversum, werd er haastig en slordig een streep gezet onder het leven van deze gedoemde dichter.
Holland is een heel goed land, merkte hij eens op, maar als je daar je inspiratie moest halen zou het treurig gesteld zijn. Volgens hem hielden Hollandse schrijvers zich het liefst bezig met binnenwater, binnenland, binnenkamers en binnengedachten. In zijn proza is geen enkele pagina aan Nederland gewijd.
Toch ligt het nu meer voor de hand iemand als Xavier de Maistre na te volgen, de schrijver van ‘Reis door mijn kamer’ (1794), dan de scheepsarts en ‘zwervende catastrofe’ Slauerhoff. Gelukkig is mijn kamer volgestouwd met attributen die dat mogelijk maken.
Op mijn bureau ligt binnen handbereik een ‘paasei’, of beter: een bewerkt houten ei van Paaseiland, waarop vogelfiguren zijn uitgesneden. Een paar jaar geleden zette ik voet aan land op dit bizarre eiland, duizenden kilometers verwijderd van de Zuid-Amerikaanse kust. Hoe krankjorum wil de auteur van een goddelijke komedie het hebben: een nietig vulkanisch uitsteeksel in de oneindige oceaan dat een handvol inboorlingen herbergt, ervan overtuigd dat zij de enige mensen op aarde zijn, omringd door reusachtige stenen koppen die peinzend naar de lucht boven het water staren.
Draai ik mijn hoofd wat naar rechts, dan kijk ik naar een foto van een met ijs bedekte rotsklomp. Bouvetøya! Het ‘ijspaleis’ van Boudewijn Büch, dat hij zo dolgraag aan zijn eilandverzameling had toegevoegd. Helaas, in zijn tijd was er geen schip dat die dode uithoek in de zuidelijke Atlantische Oceaan opzocht. Zelf schreef ik vanaf het expeditieschip een opgetogen bericht naar de vaderlandse pers: ‘Eerste Nederlander geland op het Noorse Bouvet.’
Op de kamerdeur hangt een affiche over een expositie van de Noorse zeeschilderes Betzy Akersloot-Berg. Erop afgebeeld is een kleurig schilderij van de Lofoten. Aan het eind van de negentiende eeuw vestigde zij zich op Vlieland, waar ze haar intrek nam in het Tromp’s Huys (nu een museum). In de tuin liet ze haar atelier bouwen, waar ze uitzicht had op de Zuiderzee.
Zelfs op Vlieland zijn toeristen momenteel niet meer welkom. Eind vorig jaar mocht ik me in het opgeknapte atelier een paar weken terugtrekken, om een kinderboek over Vlieland en deze schilderes te schrijven. Fantastisch! Wat een bevoorrechte plek om over het wad en het dorp uit te kijken.
Zelfs als huismus kun je nog best de vleugels uitslaan.