Voorpublicatie uit ‘En dan komen de foto’s’, de nieuwe verhalenbundel A.H.J. Dautzenberg
Op 28 januari 2014 verschijnt de nieuwe verhalenbundel van A.H.J. Dautzenberg: En dan komen de foto’s. Als voorproefje kunt u hieronder alvast Kleurenblind lezen, dat deel uitmaakt van Dautzenbergs verhalenbundel.
Kleurenblind
‘Je lijdt aan daltonisme.’
‘Om specifieker te zijn: ik lijd aan tritanopie, een zeldzame vorm van dichromatopsie, al vind ik “lijden” een te negatieve kwalificatie. Ik zie geen groen en geel zoals anderen die kleuren zien, al vanaf mijn geboorte. Het blauwe kegeltje werkt bij mij niet, soit. Voor mij ziet gras er niettemin uit als gras. U ziet daarin een belemmering voor deze functie, maar vindt mijn cv dusdanig interessant dat u me toch hebt uitgenodigd.’
‘Jíj ziet geen bezwaren, naar ik veronderstel?’
‘Daarom zit ik hier.’
‘Je cv is indrukwekkend, absoluut, goede referenties ook…’
‘Dank u.’
‘Hoe zie jij het werk van Mondriaan?’
‘Een test?’
‘Een verkenning.’
‘Zien in de betekenis van “kijken naar”?’
‘Dat is aan jou.’
‘Ik vind zijn picturale definities te beperkend. Aan de andere kant is zijn werk dusdanig serieel dat het een merk kon worden. Hij is een van de eerste schilders die een succesvolle band opbouwden met hun publiek. Dat maakte wel dat de schilder steeds minder gehecht raakte aan zijn schilderijen – en dat kun je zien.’
‘Zijn kleurgebruik wordt geroemd.’
‘“Schoonheid zit niet in kleur,” zei Diotima al tegen Socrates. Ik voeg daaraan toe dat bij goede kunst kleuren inwisselbaar zijn. Ze zijn meestal willekeurig gekozen door de kunstenaar. Het gaat om de dialoog tussen de kleuren, de herhaling van motieven. Kleur sec leidt af. Kleur verleidt de kijker tot travel light. Mondriaan speelde daar succesvol op in, maar zijn werk werd daar niet beter van. Zijn handschrift werd iconisch en eendimensionaal. Zijn latere werk maakt geen hogere vorm van bewustzijn mogelijk, de Mondriaan-stempel was daarvoor te dominant.’
‘Deze interpretatie komt wellicht voort uit jouw handicap.’
‘U blijft mijn kleurenblindheid negatief laden. Dat is begrijpelijk, maar jammer. Natuurlijk kijk ik vanuit een beperking naar kunst, maar wie doet dat niet? Iemand die vroeger seksueel misbruikt is, zal bovengemiddeld veel erotische motieven ontdekken. Iemand met een tirannieke vader ziet de nodige destructiepatronen. Naar kunst kijken blijft projectie. Bovendien ben ik me bewust van mijn beperking.’
‘Misschien heb je wel méér beperkingen en worden die buiten je zicht gehouden door het overbewustzijn van je kleurenblindheid.’
‘Dat sluit ik niet uit… Ik moet opeens denken aan mijn kleurenprinter. Daarin zitten vier inktpatronen: cyaan, geel, magenta en zwart. Ik print vrijwel alleen maar tekst, en toch raken de kleuren op, ze worden weggezogen, verdwijnen in het zwart.’
‘Je ziet daarin een metafoor?’
‘Ook u kijkt niet onbevangen naar kleuren, naar kunst.’
‘Het gaat in dit gesprek niet over mij.’
‘Dat ben ik niet met u eens. U vertegenwoordigt een mogelijke toekomst voor mij. Ik ben me bewust van mijn capaciteiten en accepteer alleen een baan waarin ik me verder kan ontwikkelen. U bent in feite óók een sollicitant.’
‘Jij durft.’
‘Zonder durf geen goede kunst.’
‘Je begint me te bevallen… Om antwoord te geven op je vraag: ik ben een navolger van Nietzsche. Kunst laat de aantrekkelijkheid van schijn zien en –’
‘U bent een estheticus. Vandaar die preoccupatie met kleuren.’
‘Ik ben betrapt.’
‘Wat vindt u van Mark Rothko?’
‘Ik hou van zijn abstractie en de manier waarop hij daar tegelijkertijd afstand van neemt.’
‘En zijn kleurgebruik?’
‘Fascinerend. Hij creëerde een uniek chroma door kleuren over elkaar te leggen, als een stapel dekens. Hij was een briljant palimpsestist.’
‘Hij was kleurenblind.’
‘Onzin.’
‘Het is een publiek geheim. Rudi Fuchs vertelde het me. Rothko kon geen verschil zien tussen rood en groen; hij leed aan de meest voorkomende vorm van daltonisme. Zoals u weet, was rood een dominante kleur in zijn werk, en daar zijn volop betekenissen aan gekoppeld. Maar Rothko zag bloed als groengrijs. Dit verklaart ook waarom hij nauwelijks interviews gaf: hij wilde zijn geheim bewaren.’
‘En Rudi Fuchs heeft je dit verteld?’
‘Een jaar geleden.’
‘Een roddel.’
‘Bekijkt u met deze informatie Rothko’s oeuvre eens opnieuw.’
‘Dat heb jij blijkbaar gedaan, en je hebt een bevestiging gezien. Terwijl jij sommige kleuren helemaal niet kunt zien. Drijf je daarmee niet nog verder af van de idee van Rothko?’
‘Ik voel de parallelle werelden. Kleuren zijn daarin van ondergeschikt belang, zeker bij Rothko. Wat is bijvoorbeeld de kleur van geluk?’
‘De kleur van geluk?’
‘De kleur van geluk.’
‘Het eerste wat er bij mij opkomt is Yves Klein-blauw.’
‘U interpreteert mijn vraag letterlijk. U verengt daarmee een caleidoscopisch gevoel tot één kleur. Ik zou dat nooit doen. Doordat ik me bewust ben van mijn aandoening, sta ik open voor andere werelden.’
‘Wat zou jouw antwoord dan zijn?’
‘Wanneer ik geluk definieer, verwerp ik daarmee andere definities. Ik wil blijven divergeren. Egidius, waer bestu bleven?/ Mi lanct na di, gheselle mijn./ Du coors die doot, du liet mi tleven. Ook dat is voor mij de kleur van geluk. Yves Klein-blauw… Ik zie die kleur dus niet op dezelfde manier als u, maar ik waardeer zijn zoektocht naar een monochrome werkelijkheid. Als ik me niet vergis hebt u enkele jaren geleden een tentoonstelling georganiseerd rondom Armando en zijn zogenoemde Nul-beweging. Zij toonden zich weliswaar schatplichtig aan Klein, maar hebben de essentie van zijn werk niet begrepen. Klein was een lyricus, negatie was geen drijfveer.’
‘Jij zou de plannen voor die tentoonstelling dus hebben afgekeurd.’
‘In deze vorm wel.’
‘Welke vorm zou dan wel voldoen?’
‘Ik zou de Nul-beweging niet aan Klein koppelen, maar aan serialiteit. Dat was een leidende trend in de jaren zestig. Kunst werd commercieel en enkele schilders maakten daar gretig gebruik van, al dan niet gecamoufleerd door een activistische slogan.’
‘Daarmee vereng je juist de betekenis van het werk.’
‘Armando en zijn kameraden veréngden juist de betekenis, waarom zouden wij die dan moeten verbreden? Een ander voorbeeld: René Daniëls gaf regelmatig aan dat hij geen belang hechtte aan kleuren. En toch zijn er hele studies aan zijn kleurgebruik gewijd. Waarom?’
‘Zeg het maar.’
‘Ergens diep vanbinnen willen we dat kunst mooi is, kleurrijk, een esthetisering van de grauwe werkelijkheid. Daarmee degraderen we het canvas tot een pallet dat tinten transporteert. Wat wil Daniëls nu werkelijk zeggen? Ik denk dat ik door mijn aandoening beter kan doordringen tot zijn wereld.’
‘Vat de kern van zijn werk dan eens samen.’
‘Afscheid nemen. Daniëls nam in zijn schilderijen voortdurend afscheid. Van vormen, van patronen, van betekenissen, van contrasten, van kleuren, van de verf zelfs. Je kunt het zien aan zijn penseelstreken; daar zit altijd weemoed in. Hij creëerde iets en moest dat meteen weer loslaten. Op een bepaald moment was hij dan ook klaar met het idioom van de schilderkunst en gebruikte hij woorden en zinnen. Dat was zijn eindstation, hij was kláár. Onvruchtbaar geworden, zoals de bomen in zijn Lentebloesem-serie.’
‘Een paar maanden later kreeg hij een hersenbloeding.’
‘Dat weet ik, en dat is volgens mij geen toeval. Daniëls wist dat hij klaar was.’
‘En dus?’
‘Hij gaf het verzet op, hij stond open voor lijdzaamheid.’
‘Laat hem dit niet horen.’
‘Ik heb hem twee jaar geleden opgezocht in Eindhoven en mijn analyse aan hem voorgelegd. Hij glimlachte… Daniëls was een hoogbegaafde kunstenaar, vergeet dat niet. Hij wist dat mensen niet door een oppervlak heen kunnen kijken; ze zien geen achtergrond. Daniëls had als kunstenaar de eindstreep bereikt. Als succesvol schilder wellicht niet, maar wel als kunstenaar.’
‘Krijg je wel eens het verwijt dat je arrogant bent?’
‘Ik krijg de nodige verwijten, maar wat zijn die waard? Heeft het publiek gelijk? Volgens mij heeft alleen de kunstenaar gelijk; hij stelt zich kwetsbaar op en onderzoekt de waarheid. Zogenaamde kunstminnaars zijn vaak snobistische zakenlui. Of ambtenaren die een dagje komen cultuursnuiven om hun ego op te poetsen. Mensen die Rothko werkelijk begrijpen, plegen misschien wel zelfmoord.’
‘Jij bént geen kunstenaar.’
‘Uiteraard.’
‘In deze baan heb je volop te maken met cultuursnuivers.’
‘Dat weet ik.’
‘Deze baan is dus niks voor jou, begrijp ik indirect uit jouw woorden.’
‘Ik zie het publiek als een noodzakelijk kwaad. Deze functie biedt mij de kans om het werk van kunstenaars die ik bewonder beter te leren kennen.’
‘Het is mijn taak om tentoonstellingen te organiseren waar mensen op afkomen. Lukt dat niet, dan word ik vervangen, zo simpel is het. Ik heb niet de indruk dat je mij bij deze taak zult helpen.’
‘Ik laat mijn oren in elk geval niet hangen naar het publiek. Als ik goed voor mezelf zorg, dan zorg ik daarmee ook goed voor u.’
‘En als daar geen publiek voor is?’
‘Dan word ik vervangen, net als u.’
‘Ben je zelfdestructief?’
‘Nauwelijks.’
‘Mensen die Rothko begrijpen, plegen zelfmoord. Dat zei je net.’
‘Mensen die Rothko wérkelijk begrijpen.’
‘Jij begrijpt Rothko dus niet.’
‘Niet helemaal, en dat is een bewuste keuze. Ik wil nog niet dood.’
‘Dat klinkt verstandig… Stel dat je de functie krijgt – ik zeg: stél –, welk onderwerp zou je dan als eerste willen oppakken?’
‘De contraproductieve relatie tussen Bauhaus en De Stijl.’
‘Contraproductief?’
‘Behoorlijk.’
‘Je zei net dat je kunstenaars die je bewondert beter wilt leren kennen.’
‘Theo van Doesburg werd door Bauhaus en De Stijl uiteindelijk beknot in zijn artistieke vrijheid.’
‘Van Doesburg heeft De Stijl zelf opgericht.’
‘Precies, hij heeft zijn eigen beperkende mal gecreëerd. Het propagandistische karakter van Bauhaus heeft hij overgenomen, daartoe gestimuleerd door “geestverwanten”. Kunstenaars moesten zich verbroederen binnen een confessioneel kader. Ik bewonder de vroege Van Doesburg en ik zou in een tentoonstelling willen onderzoeken waarom hij zijn individualiteit wilde opgeven – en de funeste invloed daarvan op zijn werk. Bauhaus en De Stijl hebben de kunst veel schade toegebracht.’
‘Een interessante stelling.’
‘Dank u. Als je kleurenblind bent, zie je meer.’
‘Heb je nog andere plannen?’
‘Ja, maar daar vertel ik niks over.’
‘Omdat?’
‘U bent niet de enige met wie ik spreek. Ik heb meerdere lijntjes uitgezet.’
‘Je weet waar je mee bezig bent.’
‘Zeker… Wist u trouwens dat ook Napoleon kleurenblind was?’