Voorpublicatie ‘De dag dat de gieren buigen’
Bij wijze van spreken
‘Ik heb een interessante casus voor je.’
‘Daar was ik al bang voor.’
‘Luister. Luister je?
‘Met heel mijn ziel.’
‘Wanneer iemand zelfmoord pleegt, vragen de nabestaanden altijd: Wat hadden we moeten doen om dit te voorkomen?’
‘Is dat zo?’
‘Of ze vragen het zich af.’
‘Je kijkt behoorlijk serieus nu.’
‘Wat hadden we moeten doen om dit te voorkomen?’
‘Dat zei je al.’
‘Denk je dat ze dat menen?’
‘Waarom zouden ze het niet menen?’
‘Stel dat iemand aankondigt: Ik ga zelfmoord plegen, maar jullie kunnen dat voorkomen, en ik ga jullie nu vertellen wat jullie moeten doen óm dat te voorkomen. Vervolgens komt die persoon met een lijstje. Denk je dat de mensen daar gehoor aan geven?’
‘Dat weet ik niet. Dat is afhankelijk van het lijstje, denk ik.’
‘Natuurlijk geven ze daar geen gehoor aan. Ze zullen zich gemanipuleerd voelen – emotionele chantage dit, emotionele chantage dat. En ze zullen zeggen: We móéten helemaal niks. Vervolgens zullen ze die persoon gaan mijden, want hij spoort blijkbaar niet.’
‘Begrijpelijk.’
‘Waarom?’
‘Die mensen bepalen zelf wel wat ze willen doen.’
‘Stop. Wat hadden we moeten doen om dit voorkomen? Móéten.’
‘Bij wijze van spreken. Dat bedoelen ze. Dat is iets anders.’
‘Precies. Het is bij wijze van spreken. Letterlijk. Het is gelul.’
‘Nou, nou. Iets meer compassie met de nabestaanden zou je sieren. Het is onvermogen. Ze zeggen het uit onvermogen.’
‘Iemand die het niet meer ziet zitten en zelfmoord wil plegen kan nóóit op zijn omgeving rekenen. Per definitie. Hij zal niet serieus worden genomen. Hij wordt als een probleem gezien, een probleem waar ze zo snel mogelijk van verlost willen worden. Wat hadden we moeten doen om dit te voorkomen? Bullshit.’
‘Je stelt het nu wel erg zwart-wit.’
‘Het ís ook zwart-wit. Het gaat om leven of dood. Om wit of zwart.’
‘Waarom word je nu kwaad?’
‘Ik word niet kwaad. Luister. Concreter. Iemand wordt ontslagen op zijn werk, om wat voor reden dan ook. Hij vindt geen nieuwe baan en de schulden stapelen zich op. Zijn vrouw treft een aantrekkelijke, rijke vent en gaat ervandoor. De man vereenzaamt en trekt zich terug. De wanhoop neemt toe en de man ziet geen uitweg meer. Met een laatste krachtsinspanning stelt hij een brief op waarin hij aangeeft dat hij zelfmoord gaat plegen, tenzij dit en tenzij dat. Het befaamde lijstje. Dat mailt hij rond. Zal de werkgever hem weer in dienst nemen? Zal zijn vrouw bij hem terugkeren?’
‘Daar kun je zelf antwoord op geven.’
‘Dat weet die man dus ook. Geen briefje dus. Gewoon The End. Tien tegen één dat de nabestaanden op de begrafenis tegen elkaar zeggen: Wat hadden we moeten doen om dit te voorkomen?’
‘En dus?’
‘Holle retoriek. Een suïcidaal persoon is fucked. Niemand zal hem écht willen helpen. Niemand. Tragiek zonder weerga.’
‘Je bent een romanticus.’
‘Deze reactie woont in dezelfde straat.’
‘Er zijn zat hulpverleners bij wie zo iemand kan aankloppen.’
‘Maar die kunnen zijn problemen niet oplossen.’
‘Dat hoeft toch ook niet?’
‘Ze kunnen hem een tijdje weghalen uit zijn omgeving, ter geruststelling van menigeen, maar de problemen blijven bestaan. En daarna is hij besmet; mensen zullen hem gaan mijden, want ze worden liever niet met de dood geconfronteerd. Het isolement neemt vervolgens alleen maar toe. En dat beseft die persoon natuurlijk ook, dus aankloppen bij de paaz is geen optie. Zelfmoord wel.’
‘Waarom ben je hier zo mee bezig?’
‘Omdat hierin de essentie van het leven besloten ligt. We leven achteraf, niet vooraf. We leven a posteriori. Wat hadden we moeten doen?’
‘Dus?’
‘Het lijstje. Het lijstje is de enige oplossing, maar niemand zal de aanwijzingen opvolgen. Níemand. Lijstjes kun je normaliter gewoon afwerken, punt voor punt, maar dit lijstje dus niet. Dit lijstje is te beladen, dit lijstje roept alleen maar weerstand op.’
‘Dus?’
‘Dus niks. Geen lijstje. Je snapt toch wel wat ik bedoel? Iemand die suïcidaal is kan nergens terecht, want hij kent de gevolgen van openhartigheid.’
‘Of zij.’
‘Of zij.’
‘Waarom zeg je “hij”?’
‘Bij wijze van spreken.’
‘Moet ik me ongerust maken?’
‘Je móét helemaal niets.’
‘Heb jij ook een lijstje?’
‘Ik denk dat iedereen in zijn hoofd een lijstje heeft.’
‘Dat denk ik niet. Wat staat er eigenlijk op jouw lijstje?’
‘Wil je dat echt weten?’
‘Anders vraag ik het niet.’
‘Een goed gesprek, zo nu en dan.’
‘Dat is het?’
Uit: De dag dat de gieren buigen, A.H.J. Dautzenberg