Hoofdredacteur Sander Blom over de ontwikkeling van literair talent
Waarom ik de mooiste baan van de wereld heb? Omdat ik betaald word om prachtige boeken te lezen van geweldige schrijvers.
Wij beschouwen het ontwikkelen van het schrijverschap en het begeleiden en ondersteunen van literair talent als een van onze belangrijkste taken. Ik vind het een voorrecht om daaraan als redacteur mijn bijdrage te leveren, en ik vind het ook fascinerend getuige te zijn van de grote stappen die in dit stadium gezet worden.
Een beginnende schrijver heeft met zijn debuut piketpalen uitgezet en begeeft zich met boek 2 en 3 buiten het afgebakende terrein, ‘vormende boeken’ worden die wel genoemd. Juist in die fase van de loopbaan van een schrijver is het commentaar van een redacteur van belang. Wat ik bespreek met ‘mijn’ schrijvers kan ik helaas niet met u delen, dat valt binnen het geheim van de redacteurskamer. Ik wil wel vier bijzondere schrijvers aan u voorstellen wier tweede of derde boek in deze periode gaat verschijnen.
Jannie Regnerus schreef Het lam, een autobiografisch en diep ontroerend boek over de behandeling van kanker bij een jong kind. Haar romandebuut De ent ging over een jonge vrouw die haar ouderlijk huis bezoekt en constateert dat ze afstand heeft genomen van haar geboortegrond.
In deze tweede roman is de jonge vrouw moeder geworden, en de schrijfster is in staat gebleken om een van de moeilijkste onderwerpen op zo’n manier te beschrijven dat emoties en verstand in perfecte balans zijn. De moeder van dat kind wapent zich tegen de hartverscheurende pijn en angst door de haar omringende wereld gade te slaan en stil te staan bij details. Na verloop van tijd is ze niet meer goed in staat om schoonheid waar te nemen.
Zelden heb ik zo’n knappe verbeelding gelezen van pijn, angst en wanhoop. Niet zwartgallig of somber, maar ontroerend mooi verwoord. Alleen een meesterstilist als Jannie Regnerus kan in zulke prachtige bewoordingen zo’n onderwerp verdraagbaar maken.
Gerdien Verschoor roept met haar tweede boek, De kop van Oskar Wronski, een wereld op die mij zeer boeit: het kunstenaarsmilieu, Parijs, jaren dertig. De roman vertelt het liefdesverhaal van een Poolse schilder en een Nederlandse beeldhouwster die in die jaren in hetzelfde atelier werkten. De oorlog rukt ze uiteen en decennia later gaat de vrouw op zoek naar haar Poolse liefde. Wat deze met recht meeslepende roman zo bijzonder maakt is dat de Nederlandse kunstenares gemodelleerd is naar Charlotte van Pallandt. Dit boek kon alleen geschreven worden door Gerdien Verschoor, die zich als kunsthistoricus specialiseerde in Van Pallandt en nota bene werkzaam was als cultureel attaché in Polen. Twee grote liefdes komen in dit boek samen. Haar eerste boek, De draad en de vliegende naald, speelde ook in Polen, maar had de Tweede Wereldoorlog, het communisme en de omwentelingen als achtergrond. In feite blijft ze met dit tweede boek trouw aan die eerste liefde, maar zet ze als romancomponiste een aantal stappen die mijn grote bewondering hebben.
Rob Waumans beschikt over het grote vermogen om de noodlottige liefde te beschrijven (iets wat misschien wel voorbehouden is aan mannen). Hij schreef een roman waarin een jongeman zich jarenlang afvraagt waarom het nooit iets is geworden tussen hem en zijn jeugdliefde. Het raffinement van Waumans schuilt in het feit dat die jongen er zelf niet goed achter komt, maar de lezer allengs wel. En juist omdat er een lacune ontstaat tussen het inzicht van het hoofdpersonage en de lezer, is deze roman zo knap. Pagina na pagina vraag je je als lezer, met de handen in het haar grijpend, af: wáárom doe je niks, waarom zeg je niet dat je van haar houdt; bel haar op, verklaar haar je liefde. Juist die frustratie maakt dat je dit oerdroevige en oergeestige boek in één ruk uitleest.
Met zijn eerste boek, Als je de stad binnenrijdt, heeft Rob Waumans genadeloos scherp een klein leven neergezet, met De nacht van Lolita is hij genadeloos scherp een klein leven binnen gestapt.
Gerwin van der Werf heeft met zijn derde roman, Luchtvissers, de ultieme ‘community-novel’ geschreven. Daarmee bedoel ik een roman die zich afspeelt in een van de buitenwereld afgesloten gemeenschap. Gerwin is gefascineerd door dat soort gesloten werelden. In zijn eerste boek betrof het een promovendus die zich afzondert in een vijandige Zeeuwse dorpsgemeenschap, in het tweede boek vlucht een jongen van huis, trekt zich terug in een bos en ontdekt dat er binnen het afgesloten terrein op hem gejaagd wordt. In Luchtvissers trekt het hoofdpersonage zich terug op een eiland, waar na een evacuatie een vijftal bewoners achterblijft, ieder om bijzondere redenen. Het werk van Gerwin van der Werf doet mij denken aan het vroege werk van W.F. Hermans, in dit geval: Nooit meer slapen. Er zijn niet veel schrijvers die hem dat nadoen.
Vier verschillende schrijvers schreven sterk van elkaar verschillende romans, maar ze hebben mij een voorjaar en een zomer bezorgd die mij lang zal heugen. Ik hoop dat u, lezer, er een mooi najaar mee beleeft.
Sander Blom